Honderden jaren lang, tot ver in de Renaissance, aten en dronken onze voorouders in Europa regelmatig menselijk bot en bloed. Dit kannibalisme kwam voor onder zowel de allerarmste mensen als de adel. Het drinken van menselijk bloed, het opsmeren van menselijk vet en het distilleren van menselijke beenderen tot een drank werd allemaal gedaan met één doel: genezing.
Een kort inzicht in het Europees medisch kannibalisme, zoals omschreven door Richard Sugg in Mummies, Cannibals and Vampires (2011).
Europees kannibalisme
Een lijk bevatte volgens onze voorouders krachtige mystieke geneeskundige eigenschappen: gedroogd bloed in poedervorm hielp bij het bloeden, menselijk vet hielp bij kneuzingen, schedels hielpen bij migraine of duizeligheid.
Zowel artsen als patiënten geloofden dat de menselijke geneesmiddelen het meest krachtig waren als de mensen waar ze vandaan kwamen gewelddadig waren gestorven. Zo schreef de grote zestiende-eeuwse arts Paracelsus dat nadat een man was opgehangen, zijn “vitale geest” zouden “uitbarsten tot aan de omtrek van het bot”. Men dacht dat als de dood plotseling kwam de geest van een mens nog lang genoeg zou blijven hangen om de levenden van zijn kracht te laten profiteren.
Mummiepoeder als geneesmiddel
Het populairste menselijke wondermiddel in de Renaissance was mumia, oftewel mummie. De oorspronkelijke term, mumiya, verwees in vroege Arabische medische geschriften naar een natuurlijke minerale pek die op bepaalde berghellingen in Perzië. Maar in de elfde eeuw verwees mumia naar een “pek-achtige substantie, geproduceerd in Egypte voor de kunst van mummificatie”. In de twaalfde eeuw veranderde de betekenis weer en verwees mumia naar het gebalsemde lijk zelf.
De Europese vraag naar mummies groeide aanzienlijk in de vijftiende eeuw, toen kooplieden Egyptische graven begonnen te plunderen en de lijken mee terug namen. Aan het einde van de zestiende eeuw beweerde chirurg Ambroise Paré dat het “het allereerste en laatste medicijn van bijna al onze beoefenaars” tegen kneuzingen was.
De mummie was in de achttiende eeuw een belangrijke handelswaar. De mummiestof werd verwerkt in tincturen voor bloedingen of gebruikt in pleisters tegen giftige beten of gewrichtspijn. Er kwam daarom ook een bloeiende handel in frauduleuze mummies, gemaakt van de lijken van arme mensen, misdadigers of dieren.
Mummie werd ook verwerkt in een verfpigment dat “mummiebruin” werd genoemd. Zowel de medicijnen als verf waren in sommige Europese apotheken te koop tot in de twintigste eeuw.
Menselijk bloed als geneesmiddel
Menselijk bloed werd meestal afgetapt van pasgestorvenen, maar kon ook van levende mensen komen. Marsilio Ficino, een zeer gerespecteerde vijftiende-eeuwse Italiaanse geleerde en priester, zei dat “oudere mensen die hopen de lente in hun stap te herwinnen, het bloed moeten zuigen van een adolescent die schoon, gelukkig en gematigd is”.
Een andere populaire remedie, toegeschreven aan de heilige Albertus Magnus, was bloed van een gezonde man destilleren alsof het rozenwater was. Het resultaat zou “elke ziekte van het lichaam” genezen, en “een kleine hoeveelheid… herstelt hen die al hun kracht hebben verloren”, aldus een tekst uit 1559.
In de jaren 1650 was men ervan overtuigd dat het drinken van vers, warm bloed van onlangs overleden mensen epilepsie zou genezen. Gedroogd en gepoederd bloed werd vooral aanbevolen voor neusbloedingen of voor open wonden om het bloeden te stoppen.
Een Franciscaner apotheker had daarnaast een recept voor bloedjam (1679), waar je een sterke maag voor nodig hebt:
De eerste stap is het afnemen van bloed “van personen met een warm, vochtig temperament, zoals mensen met een vlekkerige, rode huidskleur en nogal mollig van bouw.” De volgende stap is om “het te laten drogen tot een kleverige massa” en vervolgens “op een vlakke, gladde tafel van zacht hout leggen, in dunne plakjes snijden, zodat het vochtige gedeelte weg kan druppelen. Als het niet meer druipt, op een kachel op dezelfde tafel leggen en met een mes tot een beslag roeren [… ] Als het absoluut droog is, leg het dan onmiddellijk in een zeer warme bronzen kom en sla het door een zeef van de fijnste zijde. Als alles gezeefd is, sluit het af in een glazen pot. Vervang dit elk jaar in het voorjaar.”
Richard Sugg in Mummies, Cannibals and Vampires (2011)
Menselijk vet als geneesmiddel
Menselijk vet was ook een gewaardeerd geneesmiddel. Het werd op de huid gewreven om de pijn van jicht te verzachten en werd in poedervorm geslikt om te helpen bij bloedingen of kneuzingen. Het kon ook worden gebruikt als pleisters voor wonden.
Sir Theodore Turquet de Mayerne, de lijfarts van verschillende Engelse en Franse koningen, schreef regelmatig een pijnstillende pleister van onder anderen opium en menselijk vet voor.
In 1694 kon je in Parijs bij de apotheek nog menselijk vet kopen, hoewel je beter direct naar de beul kon gaan. In München leverde de beul tot het midden van de achttiende eeuw vet aan de apothekers van de stad.
Menselijke schedels als geneesmiddel
De zeventiende-eeuwse Engelse arts John French had minstens twee recepten om schedels tot genezende drankjes te distilleren, waarvan de ene “de vallende ziekte, jicht, waterzucht en maagproblemen” verhielp, en de andere goed was tegen “epilepsie, stuiptrekkingen, alle koortsen en passies van het hart”.
De Engelse koning Karel II, een enthousiaste chemicus met een eigen laboratorium, betaalde zesduizend pond aan een professor op een plaatselijke universiteit voor een recept voor gedistilleerde schedel in poedervorm, dat daarna bekend werd als “de druppels van de koning”. Het middel was populair voor een verscheidenheid aan klachten en werd gemengd in wijn of chocolade.
In minstens één geval werd deze schedeldrank gebruikt als een antidepressivum, door een vrouw genaamd Anne Dormer. Ze schreef in 1686 aan haar zus Lady Elizabeth Trumbull: “Ik neem de druppels van de koning en drink chocola, en terwijl mijn ziel doodverdrietig is ren ik en speel ik met de kinderen”.
Mos dat op schedels groeide, bekend als usnea, werd ook als bijzonder krachtig geneesmiddel beschouwd; het werd in de neus geduwd om de neusbloedingen te stoppen. Het is best mogelijk dat usnea daadwerkelijk de neusbloedingen gestopt heeft. Elke poedervormige substantie helpt bij het stelpen van neusbloedingen.
Kannibalisme in Europa versus de Nieuwe Wereld
Terwijl talloze lijken in Europa vermalen en verpoederd werden, werd het kannibalisme in gekolonialiseerde landen verketterd. Het kannibalisme van de Nieuwe Wereld werd gebruikt als symbool voor alles wat het meest dierlijk is in de menselijke natuur, en werd gebruikt om de inheemse bevolking te ontmenselijken en de slavernij te rechtvaardigen.
Wat veel Europeanen niet begrepen was dat het kannibalisme voor de inheemse Amerikanen alleen binnen een reeks van rituelen plaatsvond. Het was geen ‘zinloos geweld’, het was een onderdeel van rouwrituelen die bedoeld waren om de overledene te re-integreren in de stam, zoals bij de Wari van Brazilië of bij andere stammen in Peru, Paraguay en Venezuela.
In veel van deze stammen maakte het begrafenis-kannibalisme deel uit van een meerdaagse ceremonie waarbij zelfs de jongste kinderen wat bouillon meenamen die met het vlees van de overledene was gestoofd om de doden in het toekomstige leven van de stam te integreren. Het begraven in de koude, natte grond leek voor hen net zo gruwelijk als menselijke stoofpot voor ons.
Zelfs onder stammen die agressief kannibalisme beoefenden werden krijgsgevangenen gegeten als onderdeel van een religieuze ceremonie die soms werd voorafgegaan door een maandenlange speciale behandeling als geëerde gast.
In Europa was het kannibalisme geen ritueel voor bekenden. Het was ontmenselijkt. Richard Sugg zegt in zijn boek dat “lijk-medicijnen vaak kwamen van lichamen die op verschillende manieren vervreemd waren van de gewone mens.”
De meeste mensen kochten het poeder of vet bij de apotheek zonder er echt bij stil te staan. De geneeskrachtige bestanddelen van de lijken kwamen niet van vrienden of geliefden, maar van onbekenden, armen, mensen van ver weg, vijanden op het slagveld en misdadigers.