Sigmund Freud (1856 tot 1939) was de grondlegger van de psychoanalyse, een methode voor behandeling van psychische ziekten en in brede zin een theorie die het menselijk gedrag verklaart.
Freud geloofde dat gebeurtenissen in onze kindertijd een grote invloed hebben op ons volwassen leven en dat ze onze persoonlijkheid vormgeven. Angst die voortkomt uit traumatische ervaringen in het verleden bleef volgens hem verborgen voor het bewustzijn, en kon problemen veroorzaken tijdens de volwassenheid.
Als we ons gedrag aan onszelf of aan anderen uitleggen geven we zelden een waarheidsgetrouwe weergave van onze motivatie. Dit is niet omdat we bewust liegen. Hoewel mensen vaak anderen misleiden zijn ze nog bedrevener in zelfmisleiding.
Freud’s levenswerk werd gedomineerd door zijn poging om manieren te vinden om de subtiele en uitgebreide camouflage te doorbreken die de verborgen structuur en processen van de persoonlijkheid verduistert.
Woorden die Freud in zijn theorieën introduceerde worden nu door allerlei mensen gebruikt. Bekende voorbeelden zijn neurotisch, libido, repressie, catharsis, en natuurlijk de Freudiaanse verspreking.
Anna O
Patiënte Anna O (echte naam Bertha Pappenheim) betekende een keerpunt in de carrière van een jonge Weense neuropatholoog met de naam Sigmund Freud. Ze heeft zelfs invloed gehad op de richting van de psychologie als geheel.
Anna O. leed aan ‘hysterie’, een aandoening waarbij de patiënt fysieke symptomen vertoont (bijvoorbeeld verlamming, stuiptrekkingen, hallucinaties, verlies van spraak) zonder een duidelijke fysieke oorzaak. Haar arts en Freud’s mentor Josef Breuer slaagde erin Anna te behandelen door haar te helpen vergeten herinneringen aan traumatische gebeurtenissen op te roepen.
Tijdens gesprekken met haar werd duidelijk dat ze een angst had ontwikkeld voor drinken toen een hond die ze haatte uit haar glas dronk. Haar andere symptomen kwamen voort uit de zorg voor haar zieke vader. Ze wilde haar angst voor zijn ziekte niet uiten, maar deed dat later wel, tijdens de psychoanalyse. Zodra ze de gelegenheid had om deze onbewuste gedachten bij bewustzijn te brengen verdween haar verlamming.
Breuer besprak de zaak met zijn vriend Freud. Uit deze gesprekken kwam de kiem van een idee dat Freud voor de rest van zijn leven zou nastreven. In Studien über Hysterie of Studies in Hysteria (1895) stelde Freud dat lichamelijke symptomen vaak oppervlakkige verschijningsvormen zijn van diep verdrongen conflicten.
Freud was niet alleen bezig met een verklaring voor een bepaalde ziekte. Impliciet stelde hij een revolutionaire nieuwe theorie voor over de menselijke psyche zelf.
Deze theorie kwam langzamerhand naar voren als resultaat van Freud’s klinische onderzoeken en het bracht hem ertoe om voor te stellen dat er minstens drie niveaus van de menselijke geest waren.
Het onbewuste
Freud ontwikkelde begin 19e eeuw een topografisch model van de geest, waarbij hij de kenmerken van de structuur en de functie van de geest beschreef. Freud gebruikte de analogie van een ijsberg om de drie niveaus van de geest te beschrijven.
- Aan de oppervlakte ligt het bewuste of bewustzijn, dat bestaat uit de gedachten die nu in het middelpunt van je aandacht staan. Dit ziet Freud als het topje van de ijsberg.
- Het onderbewuste of het onderbewustzijn bestaat uit alles wat niet in het bewustzijn zit, maar wel uit het geheugen kan worden gehaald.
- Het belangrijkste gebied ligt onder water en is het onbewuste. Hier liggen de processen die de werkelijke oorzaak zijn van het meeste gedrag. Net als bij een ijsberg is het belangrijkste deel van de geest het deel dat je niet kunt zien.
Het onbewuste werkt als een opslagplaats, een ‘ketel’ van primitieve wensen en impulsen die op afstand worden gehouden door het onderbewuste.
Freud verklaarde dat sommige gebeurtenissen en verlangens te beangstigend of pijnlijk waren voor zijn patiënten om te erkennen, en hij geloofde dat dergelijke informatie opgesloten zat in het onbewuste. Dit kan gebeuren door onderdrukking of repressie.
Sigmund Freud benadrukte het belang van het onbewuste, en een primaire aanname van de Freudiaanse theorie is dat het onbewuste het gedrag in grotere mate regeert dan mensen vermoeden. Het doel van de psychoanalyse is dan ook om het onbewuste bewust te maken.
Het psychische apparaat
Freud ontwikkelde vervolgens (1923) een meer structureel model van de geest bestaande uit de entiteiten id, ego en superego. Deze drie maakten deel uit van wat Freud ‘der psychischer Apparat’ of ‘het psychische apparaat’ noemde.
Id, ego en superego zijn geen fysieke gebieden binnen de hersenen, maar eerder hypothetische conceptualisaties van belangrijke mentale functies, drie essentiële onderdelen van de menselijke persoonlijkheid.
Het id
Freud ging ervan uit dat het id werkte op een onbewust niveau en werkte op het genotsprincipe: het is bezig met het bevredigen van de basisinstincten. Het id bestaat uit twee soorten biologische instincten of drijfveren die Freud Eros en Thanatos noemde:
- Eros of levensinstinct helpt het individu om te overleven; het stuurt levensondersteunende activiteiten zoals ademhaling, eten en seks (Freud, 1925). De energie die door het levensinstinct wordt gecreëerd staat bekend als libido.
- Thanatos of het doodsinstinct beslaat een reeks destructieve krachten die in alle mensen aanwezig zijn (Freud, 1920). Wanneer deze energie naar buiten wordt gericht op anderen, wordt het uitgedrukt als agressie en geweld.
Freud geloofde dat Eros sterker is dan Thanatos, waardoor mensen kunnen overleven in plaats van zichzelf te vernietigen.
Het ego
Het ego ontwikkelt zich vanuit het id tijdens de kindertijd. Het doel van het ego is om op een veilige en sociaal aanvaardbare manier te voldoen aan de eisen van het id. In tegenstelling tot het id volgt het ego het realiteitsprincipe en werkt in zowel de bewuste als de onbewuste geest.
Het superego
Het superego ontwikkelt zich tijdens de vroege kinderjaren, wanneer het kind zich identificeert met de ouder van dezelfde sekse, en is verantwoordelijk voor de naleving van de morele normen. De superego werkt volgens het moraliteitsprincipe en motiveert ons om ons op een maatschappelijk verantwoorde en aanvaardbare manier te gedragen.
Fundamenteel dilemma
Het fundamentele dilemma van het menselijke bestaan is volgens Freud dat elk element van het psychische apparaat eisen aan ons stelt die onverenigbaar zijn met de andere twee. Een innerlijk conflict is onvermijdelijk.
Zo kan het superego je je bijvoorbeeld schuldig laten voelen als de regels niet worden nageleefd. Wanneer er een conflict is tussen de doelen van het id en het superego, moet het ego als scheidsrechter optreden en dit conflict bemiddelen. Het ego kan verschillende afweermechanismen inzetten om te voorkomen dat het overweldigd wordt door angst.
Lees ook: Id, Ego en Superego van Sigmund Freud
Afweermechanismen of verdedigingsmechanismen
Anna Freud definieerde in detail de verdedigingsmechanismen waar haar vader naar verwees in haar boek “The Ego and the Mechanisms of Defense“:
Ontkenning
Wanneer je ontkenning gebruikt, weiger je de waarheid of de realiteit van een feit of ervaring te accepteren. Het wordt vaak toegepast op slechte gewoontes zoals overmatig alcohol- of middelengebruik of dwangmatig winkelen of gokken.
Repressie
Repressie houdt in dat je iets vervelends vergeet, zoals een auto-ongeluk waarbij je in de fout bent gegaan, of iets in de toekomst onderdrukt zoals een bezoek aan de tandarts of een ontmoeting met een kennis die je niet echt leuk vindt.
Regressie
In regressie keer je terug naar een kinderlijke emotionele staat waarin je onbewuste angsten, en gedragingen weer opduiken. Denk aan boze autorijders in het verkeer of het geweld naast een voetbalveld.
Verplaatsing of verschuiving
Bij verplaatsing breng je je oorspronkelijke gevoelens die je in de problemen zouden brengen weg van de persoon die het doelwit is van je woede naar een ongevaarlijker slachtoffer. Je kan boos zijn op je baas maar je zoontje uitschelden. Of je hand tegen de muur slaan.
Tegen jezelf keren
Je tegen jezelf keren zelf keren is een heel bijzondere vorm van verplaatsing of ontheemding, waarbij je je eigen plaatsvervangend doelwit wordt. Je kan heel boos zijn op je baas maar daarom jezelf uitschelden of pijnigen.
Projectie
Laten we zeggen dat je je zorgen maakt dat je niet echt slim bent. Je maakt een domme fout waar niemand iets over zegt en beschuldigt vervolgens anderen ervan dat ze je dom of minderwaardig vinden. Niemand heeft iets heeft gezegd dat als kritiek kan worden opgevat, maar je projecteert je onzekerheden op anderen.
Reactievorming
Reactievorming betekent dat je het tegenovergestelde van je innerlijke gevoelens uitdrukt in je gedrag. Het meest bekende voorbeeld is ‘meisjes plagen, kusjes vragen’, oftewel denken iemand te haten waar je eigenlijk een oogje op hebt maar waar je niet aan wilt, kunt of mag toegeven.
Intellectualiseren
Bij Intellectualiseren denk je een emotie of reactie weg die je niet graag voelt. In plaats van de confrontatie aan te gaan met het intense leed en de afwijzing die je voelt nadat je vriend je heeft verlaten voer je een gedetailleerde financiële analyse uit hoeveel je je kunt veroorloven nu je alleen bent. Hoewel je niet ontkent dat de gebeurtenis zich heeft voorgedaan, denk je niet aan de emotionele gevolgen ervan.
Rationalisatie
Als je iets rationaliseert, probeer je je gedrag uit te leggen. Als verdedigingsmechanisme lijkt rationalisatie een beetje op intellectualisering, maar het gaat om het omzetten van je eigen slechte gedrag naar iets begrijpelijks of zelfs iets goeds, in plaats van het omzetten van een pijnlijke of negatieve emotie in een meer neutrale set van gedachten.
Sublimatie
Sublimatie treedt op wanneer mensen hun tegenstrijdige emoties omzetten in een productieve uitlaatklep. Zo zijn er ervaringsdeskundigen die zich besluiten in te zetten voor lotgenoten om de moeilijkheden die ze in hun vroege leven hebben ondervonden te compenseren.
Lees meer over afweermechanismes
Psychoseksuele stadia
In de zeer repressieve Victoriaanse maatschappij waarin Freud leefde en werkte werden vooral vrouwen gedwongen om hun seksuele behoeften te onderdrukken. In veel gevallen was het resultaat een of andere neurotische ziekte.
Freud probeerde de aard en de verscheidenheid van deze ziekten te begrijpen door de seksuele geschiedenis van zijn patiënten te reconstrueren. Dit was niet in de eerste plaats een onderzoek naar seksuele ervaringen als zodanig. Veel belangrijker waren de wensen en verlangens van de patiënt, hun ervaring van liefde, haat, schaamte, schuld en angst en hoe ze met deze krachtige emoties omgingen.
Dit leidde tot het meest controversiële deel van Freuds werk: zijn theorie over de psychoseksuele ontwikkeling en het Oedipuscomplex.
Freud geloofde dat kinderen worden geboren met een libido: een seksuele (plezier)drang. Er zijn een aantal stadia in de kindertijd, waarin het kind plezier zoekt in een ander ‘object’. Om psychologisch gezond te zijn, moet je elke fase met succes afronden. Een mentale afwijking kan zich voordoen als een fase niet met succes wordt afgerond en de persoon in een bepaalde fase ‘gefixeerd’ raakt.
Deze specifieke theorie laat zien hoe de volwassen persoonlijkheid wordt bepaald door de ervaringen uit de kindertijd.
Lees ook: psychoseksuele ontwikkeling van Freud
Droomanalyse
Freud (1900) beschouwde dromen als de weg naar het onbewuste, want in dromen wordt de verdediging van het ego verlaagd, zodat een deel van het verdrongen materiaal vervormd tot bewustzijn komt. Dromen vervullen belangrijke functies voor het onbewuste en dienen als waardevolle aanwijzingen voor de werking van het onbewuste.
Op 24 juli 1895 had Freud zijn eigen droom die de basis van zijn theorie zou vormen. Hij had zich zorgen gemaakt over een patiënt, Irma, die het minder goed deed in de behandeling dan hij had gehoopt. Freud gaf zichzelf de schuld hiervan en voelde zich schuldig.
Freud droomde dat hij Irma op een feestje ontmoette en haar onderzocht. Hij zag toen een chemische formule voor een medicijn dat een andere dokter Irma voor zijn ogen had gegeven en realiseerde zich dat haar toestand werd veroorzaakt door een vuile spuit die door de andere dokter werd gebruikt. Freud’s schuldgevoel werd daarmee opgeheven
Deze droom werd door Freud geïnterpreteerd als een wensvervulling. Hij had gewenst dat Irma’s slechte toestand niet zijn schuld was en de droom had deze wens vervuld door hem te informeren dat een andere dokter schuld had. Op basis van deze droom stelde Freud voor dat een belangrijke functie van dromen de vervulling van wensen was.
Freud maakte een onderscheid tussen de manifeste inhoud van een droom (wat de dromer zich herinnert) en de latente inhoud, de symbolische betekenis van de droom (de onderliggende wens). De manifeste inhoud is vaak gebaseerd op de gebeurtenissen van de dag.
Het proces waarbij de onderliggende wens wordt vertaald naar de manifeste inhoud heet droomwerk. Het doel van droomwerk is om de verboden wens om te zetten in een niet-bedreigende vorm, waardoor angst wordt verminderd en we verder kunnen slapen. Droomwerk omvat het proces van condensatie, verplaatsing en secundaire uitwerking.
- Het proces van condensatie is het samenvoegen van twee of meer ideeën tot één. Een droom over een man kan bijvoorbeeld een droom zijn over zowel je vader als je minnaar.
- Verplaatsing vindt plaats wanneer we de persoon of het object waar we ons echt zorgen over maken, transformeren naar iemand anders. Zo was een van Freud’s patiënten extreem boos op zijn schoonzus en droomde hij dat hij een hond was die droomde van het wurgen van een klein wit hondje. Freud interpreteerde dit als zijn wens om zijn schoonzus te vermoorden. Als de patiënt er echt van had gedroomd om zijn schoonzusje te vermoorden, zou hij zich schuldig hebben gevoeld. De bewusteloze geest veranderde haar in een hond om hem te beschermen.
- Secundaire uitwerking vindt plaats wanneer de onbewuste geest wensvervullende beelden aan elkaar rijgt tot een logische volgorde van gebeurtenissen, waardoor de latente inhoud verder verduisterd wordt. Volgens Freud is dit de reden waarom de manifeste inhoud van dromen een reeks van geloofwaardige gebeurtenissen kan zijn.
In Freuds latere werk over dromen verkende hij de mogelijkheid van universele symbolen in dromen. Sommige daarvan waren seksueel van aard. Freud was echter voorzichtig met symbolen en stelde dat algemene symbolen eerder persoonlijk dan universeel zijn. Je kan niet interpreteren wat de manifeste inhoud van een droom symboliseert zonder kennis te hebben van de omstandigheden van de persoon.
Droomwoordenboeken waren een bron van ergernis voor Freud. In een amusant voorbeeld van de beperkingen van universele symbolen zei een van Freuds patiënten, na te hebben gedroomd over het vasthouden van een kronkelende vis, tegen hem ‘dat is een Freudiaans symbool: het moet een penis zijn!
Freud zocht dieper en het bleek dat de moeder van de vrouw, die een gepassioneerd astroloog was en een Vissen-sterrenbeeld had, in het hoofd van de patiënt zat omdat ze het niet goed vond dat haar dochter in therapie was. Het leek Freud meer aannemelijk dat de vis de moeder van de patiënt vertegenwoordigde in plaats van een penis.
Lees ook: Droomtheorie van Sigmund Freud
Kritische evaluatie
Wordt de Freudiaanse psychologie ondersteund door bewijs? Freud’s theorie is goed in het verklaren maar niet in het voorspellen van gedrag, wat een van de doelen van de wetenschap is. Om deze reden is de theorie van Freud niet falsifieerbaar; het kan niet worden bewezen of weerlegd. Over het geheel genomen is de theorie van Freud zeer onwetenschappelijk.
Het onbewuste is bijvoorbeeld moeilijk te testen en objectief te meten. Toch heeft de cognitieve psychologie onbewuste processen geïdentificeerd, zoals het procedurele geheugen (Tulving, 1972), automatische verwerking (Bargh & Chartrand, 1999; Stroop, 1935), en de sociale psychologie heeft het belang van impliciete verwerking aangetoond (Greenwald & Banaji, 1995). Dergelijke empirische bevindingen hebben de rol van onbewuste processen in menselijk gedrag aangetoond.
De meeste van de bewijzen voor de theorieën van Freud zijn afkomstig van een niet-representatieve steekproef. Hij bestudeerde vooral zichzelf, zijn patiënten en slechts één kind. Het belangrijkste probleem hier is dat de casestudies gebaseerd zijn op het bestuderen van één persoon in detail, en met betrekking tot Freud zijn de personen in kwestie meestal vrouwen van middelbare leeftijd uit Wenen, zijn patiënten. Dit maakt generalisaties naar de bredere bevolking moeilijk. Freud vond dit echter onbelangrijk, omdat hij slechts geloofde in een kwalitatief verschil tussen mensen.
Freud kan in zijn interpretaties ook onderzoeksvooringenomenheid hebben gehad. Hij kan alleen aandacht hebben besteed aan informatie die zijn theorieën ondersteunde, en informatie en andere verklaringen die niet bij hem pasten hebben genegeerd.
Fisher & Greenberg (1996) stellen echter dat de theorie van Freud moet worden geëvalueerd in termen van specifieke hypothesen in plaats van als geheel. Zij concludeerden dat er bewijs is om Freuds concepten van persoonlijkheden en sommige aspecten van zijn ideeën over depressie en paranoia te ondersteunen. Ze vonden weinig bewijs voor het Oedipeus-conflict en geen steun voor Freuds opvattingen over de seksualiteit van vrouwen en hoe hun ontwikkeling verschilt van die van mannen.