De homorechtenbeweging in de Verenigde Staten heeft in de afgelopen eeuw, en vooral in de eerste twee decennia van de 21e eeuw, enorme vooruitgang geboekt. Wetten die homoseksuele activiteiten verbieden zijn afgeschaft, lesbiennes, homo’s en biseksuelen mogen openlijk dienen in het leger, en stellen van hetzelfde geslacht kunnen legaal trouwen en kinderen adopteren in alle 50 staten. In 2015 bekrachtigde het Hooggerechtshof het recht op het homohuwelijk, en in 2020 werd LGBTQ+-discriminatie op de werkvloer door het hoogste gerechtshof verboden. In 2022 werd met de Respect for Marriage Act de federale erkenning van het homohuwelijk vastgelegd.
Maar het is een lange en hobbelige weg geweest, en recente politieke ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat in sommige staten LGBTQ+-rechten juist weer zijn ingeperkt, vooral voor transgender personen. De strijd voor LGBTQ+-rechten in de Verenigde Staten is daarom nog lang niet gestreden. Het is zelfs onzeker of de verworven rechten blijven bestaan of langzaam weer worden afgebroken.
De vroege homorechtenbeweging
In 1924 richtte Henry Gerber, een Duitse immigrant, in Chicago de Society for Human Rights op. Dit was de eerste gedocumenteerde organisatie voor homorechten in de Verenigde Staten. Tijdens zijn dienst in het Amerikaanse leger tijdens de Eerste Wereldoorlog raakte Gerber geïnspireerd door het Wetenschappelijk-Humanitair Comité, een Duitse beweging die streed voor de decriminalisering van homoseksualiteit en gelijke rechten voor homoseksuele mannen en vrouwen.
Gerber wilde met zijn organisatie een soortgelijke emancipatiebeweging opzetten in de Verenigde Staten. Zijn groep publiceerde een paar nummers van de nieuwsbrief Vriendschap en Vrijheid, de eerste bekende LGBTQ+-publicatie in het land. Maar de organisatie kreeg al snel te maken met zware tegenwerking. In 1925 vielen de autoriteiten de woningen van verschillende leden binnen. Gerber werd gearresteerd, zijn bezittingen werden in beslag genomen, en de groep werd ontbonden. Ondanks dat de aanklachten tegen hem uiteindelijk werden ingetrokken, verloor hij zijn baan bij de post en raakte hij financieel geruïneerd.
Gerbers inspanningen waren op dat moment grotendeels vergeefs, maar hij legde wel de basis voor latere homorechtenorganisaties. Negentig jaar later erkende de Amerikaanse regering zijn invloed en werd zijn huis in Chicago aangewezen als National Historic Landmark.
De homofiele jaren
In 1950 richtte Harry Hay in Los Angeles de Mattachine Foundation op, een van de eerste homorechtengroepen in de Verenigde Staten. De organisatie koos bewust voor de term homophile (homofiel) in plaats van homosexual (homoseksueel), omdat deze als minder klinisch werd beschouwd en minder nadruk legde op seksuele activiteit.
De stichting had als doel het leven van homoseksuele mannen te verbeteren door middel van discussiegroepen en andere activiteiten die bewustwording en emancipatie bevorderden. In de beginjaren bleef de groep klein, maar kreeg al snel meer bekendheid nadat medeoprichter Dale Jennings in 1952 werd gearresteerd voor prostitutie. Jennings koos er, in tegenstelling tot veel anderen in die tijd, voor om zich niet te schikken in een schikking of schuldbekentenis, maar vocht de aanklacht aan. Dit leidde tot een veelbesproken rechtszaak die eindigde in een niet-gerechtvaardigde juryuitslag, wat de politie en justitie in verlegenheid bracht.
Het succes van deze verdediging gaf de homorechtenbeweging nieuwe moed. Aan het eind van datzelfde jaar richtte Jennings een nieuwe organisatie op, One, Inc., die zich niet alleen op mannen richtte, maar ook vrouwen verwelkomde. One, Inc. begon met de publicatie van One, het eerste pro-homo tijdschrift in de Verenigde Staten. De organisatie kreeg al snel te maken met interne conflicten. Jennings werd in 1953 uit de groep gezet, mede vanwege zijn communistische achtergrond. Ook Hay moest de Mattachine Foundation verlaten nadat andere leden vonden dat zijn communistische banden de organisatie in diskrediet brachten.
Ondanks deze tegenslagen bleef One bestaan en bleef het blad verschijnen. In 1958 won de organisatie een belangrijke rechtszaak tegen het Amerikaanse postkantoor, dat in 1954 had geweigerd het tijdschrift te bezorgen omdat het “obsceen” zou zijn. Het Hooggerechtshof oordeelde in het voordeel van One, Inc., waarmee voor het eerst in de geschiedenis een homogerelateerde publicatie wettelijk werd beschermd onder de vrijheid van meningsuiting. Dit vonnis opende de deur voor meer openlijke LGBTQ+-media in de Verenigde Staten.
De Mattachine Society
De leden van de Mattachine Foundation besloten de organisatie te herstructureren en om te vormen tot de Mattachine Society, die zich verder uitbreidde met lokale afdelingen in verschillende delen van het land. De groep zette haar activisme voort en begon in 1955 met de publicatie van The Mattachine Review, het tweede tijdschrift in de VS dat zich richtte op homoseksuele rechten en gemeenschapsvorming.
In hetzelfde jaar richtten vier lesbische stellen in San Francisco een eigen organisatie op: The Daughters of Bilitis. Deze groep bood een sociaal en politiek netwerk voor lesbische vrouwen, die in die tijd vaak nog onzichtbaar waren binnen zowel de bredere samenleving als de homorechtenbeweging. De organisatie begon met de uitgave van The Ladder, de eerste lesbische publicatie in de Verenigde Staten.
Rond deze tijd kwam ook transgender zichtbaarheid voor het eerst in het Amerikaanse bewustzijn, toen George William Jorgensen Jr. in Denemarken een geslachtsveranderingsoperatie onderging en als Christine Jorgensen terugkeerde naar de VS. Haar transitie kreeg veel media-aandacht en maakte het onderwerp breder bespreekbaar, hoewel trans personen nog altijd nauwelijks rechten of erkenning hadden.
Tegelijkertijd kreeg de homorechtenbeweging te maken met serieuze tegenslagen. In 1952 classificeerde de American Psychiatric Association homoseksualiteit als een psychiatrische stoornis in de DSM, het toonaangevende handboek voor psychische aandoeningen. Dit stigma versterkte het idee dat homoseksualiteit een ziekte was die behandeld moest worden en legitimeerde conversietherapieën en discriminatie in de decennia die volgden.
Een jaar later verslechterde de situatie verder toen president Dwight D. Eisenhower een decreet ondertekende dat homoseksuelen verbood om een federale baan te hebben. In de praktijk betekende dit dat duizenden ambtenaren werden ontslagen of onder druk werden gezet om af te treden. Dit beleid bleef ongeveer twintig jaar van kracht en droeg bij aan een klimaat van angst en geheimhouding onder homoseksuele Amerikanen.
Homorechten in de jaren zestig
De homorechtenbeweging in de Verenigde Staten boekte in de jaren zestig vooruitgang, maar bleef geconfronteerd met hevige tegenstand. In 1961 werd Illinois de eerste staat die zijn anti-sodomiewetten afschafte, waardoor homoseksualiteit daar niet langer strafbaar was. Dit betekende een belangrijke juridische stap, maar in de meeste andere staten bleven dergelijke wetten nog decennialang van kracht.
Ook in de media begon langzaam verandering zichtbaar te worden. In 1961 werd de eerste documentaire over homoseksualiteit, The Rejected, uitgezonden door een lokaal tv-station in Californië. Hoewel de film homoseksualiteit nog steeds als een medisch en sociaal probleem beschouwde, was het een van de eerste keren dat het onderwerp op nationale televisie werd besproken.
In 1965 introduceerde Dr. John Oliven in zijn boek Sexual Hygiene and Pathology de term transgender om iemand te beschrijven die geboren is in het lichaam van de verkeerde biologische sekse. Dit betekende een belangrijke ontwikkeling in het taalgebruik rondom genderidentiteit en droeg bij aan de erkenning van transgender personen, al zouden hun rechten pas decennia later serieus worden besproken.
Ondanks deze vooruitgang leefden veel LGBTQ+-personen nog steeds in de marge van de samenleving, vooral in grote steden. In New York City golden strikte drankwetten die het samenkomen van homoseksuelen als disorderly beschouwden. Dit betekende dat bars die bekendstonden als ontmoetingsplekken voor homoseksuelen regelmatig hun vergunning kwijtraakten en gesloten werden. Uit angst voor politie-invallen weigerden sommige barmannen drank te schenken aan klanten die verdacht werden van homoseksualiteit. Anderen ontzegden hen volledig de toegang of bedienden hen alleen als ze niet met elkaar spraken.
In 1966 besloot de Mattachine Society hiertegen in verzet te komen door een zogenaamde sip-in te organiseren, geïnspireerd op de sit-ins van de burgerrechtenbeweging. Activisten bezochten bars, verklaarden openlijk dat ze homo waren en wachtten tot ze werden geweigerd, waarna ze juridische stappen ondernamen. In de Greenwich Village-bar Julius weigerde de barman hen te bedienen, wat leidde tot een rechtszaak en brede media-aandacht. Kort daarna werden de anti-homowetten in New York versoepeld, waardoor homoseksuelen niet langer de toegang tot bars kon worden ontzegd. Dit betekende een kleine, maar symbolisch belangrijke overwinning voor de homorechtenbeweging.
Stonewall Inn
In 1969 werd de homorechtenbeweging en genderrechtenbeweging in de Verenigde Staten in een inmiddels historische gebeurtenis tot grote versnelling gebracht. De Stonewall Inn, een clandestiene homoclub in Greenwich Village, was een van de weinige plekken in New York waar homoseksuelen openlijk konden dansen en zichzelf konden zijn. De bar was een toevluchtsoord voor veel verschillende groepen binnen de LGBTQ+-gemeenschap, waaronder dragqueens, dakloze jongeren en transgender personen. Omdat de bar werd gerund zonder officiële vergunning en eigendom was van de maffia, vonden er regelmatig politie-invallen plaats, vaak gepaard met geweld en vernedering.
In de vroege uren van 28 juni 1969 deed de politie opnieuw een inval. Dit keer hadden de bezoekers en omwonenden er genoeg van. Terwijl de agenten arrestaties verrichtten en mensen in politiebusjes laadden, begonnen buurtbewoners en klanten van de bar zich te verzetten. Wat begon met het gooien van muntjes, flessen en stenen naar de politie, groeide al snel uit tot een openlijke opstand. De confrontaties escaleerden, en de politie trok zich terug in de bar terwijl de menigte buiten groter werd. De rel trok in de dagen daarna steeds meer mensen aan, en protesten hielden nog eens vijf dagen aan.
De Stonewall-rellen waren een keerpunt in de homorechtenbeweging. Waar eerder activisme zich vooral richtte op kleine, geleidelijke veranderingen en juridische stappen, ontstond na Stonewall een bredere, radicalere beweging die openlijk en zichtbaar streed voor gelijke rechten. De rellen leidden tot de oprichting van nieuwe activistische groepen en legden de basis voor de eerste Pride-marsen in de Verenigde Staten.
Christopher Street Liberation Day
Kort na de Stonewall-opstand leidde de groeiende woede over de behandeling van LGBTQ+-personen tot een golf van activisme. Leden van de Mattachine Society, die lange tijd had gepleit voor een voorzichtige en diplomatieke benadering, splitsten zich af om het Gay Liberation Front (GLF) op te richten. In tegenstelling tot hun voorgangers was deze groep radicaal, zichtbaar en strijdbaar. Het GLF organiseerde demonstraties, protesten en directe confrontaties met politieke leiders om aandacht te eisen voor LGBTQ+-rechten.
Soortgelijke activistische groepen ontstonden al snel, waaronder de Gay Activists Alliance, Radicalesbians en Street Transvestites Action Revolutionaries (STAR). STAR, opgericht door transvrouwen Marsha P. Johnson en Sylvia Rivera, richtte zich specifiek op de rechten van dakloze queer jongeren en transpersonen, die zelfs binnen de LGBTQ+-gemeenschap vaak gemarginaliseerd bleven.
Op de eerste verjaardag van de Stonewall-rellen marcheerden duizenden mensen door de straten van New York om de gebeurtenis te herdenken. Deze mars, die bekend werd als de Christopher Street Liberation Day, wordt nu beschouwd als de eerste Pride Parade in de Verenigde Staten. Het markeerde een nieuw tijdperk in de homorechtenbeweging, waarin zichtbaarheid en trots centraal stonden. Activisten namen die dag de roze driehoek, het symbool waarmee homoseksuelen in nazi-Duitsland waren gestigmatiseerd, en transformeerden het tot een teken van verzet en trots. Dit was een van de eerste symbolen van de opkomende gay pride-beweging.
Lees ook: De roze driehoek: vervolging van homoseksuelen in de tweede wereldoorlog
Politieke overwinningen
De toegenomen zichtbaarheid en het groeiende activisme van LGBTQ+-personen in de jaren zeventig droegen bij aan belangrijke doorbraken. In 1977 oordeelde het Hooggerechtshof van New York dat Renée Richards, een transgender vrouw en voormalig marineofficier, als vrouw mocht deelnemen aan het US Open tennistoernooi. Haar overwinning in de rechtbank was een van de eerste juridische erkenningen van transgender rechten in de Verenigde Staten.
Naast juridische successen wisten ook steeds meer openlijk LGBTQ+-personen publieke functies te bemachtigen. In 1974 werd Kathy Kozachenko verkozen tot de gemeenteraad van Ann Arbor, Michigan, waarmee ze de eerste openlijk homoseksuele Amerikaan werd die een openbaar ambt bekleedde. Enkele jaren later werd Harvey Milk in 1978 verkozen tot supervisor van San Francisco, waarmee hij de eerste openlijk homoseksuele man werd die in Californië een politiek ambt won. Milk werd een krachtige stem voor LGBTQ+-rechten en pleitte voor gelijke behandeling en bescherming tegen discriminatie.
Tijdens zijn campagne vroeg Milk aan kunstenaar en activist Gilbert Baker om een herkenbaar symbool te ontwerpen voor de homorechtenbeweging. Baker ontwierp daarop de eerste regenboogvlag, die in 1978 werd onthuld tijdens een pride parade in San Francisco. De vlag groeide al snel uit tot een internationaal symbool van LGBTQ+-trots en zichtbaarheid.
Lees ook: Wat betekenen de kleuren van de progress-pridevlag?
Een jaar later, in 1979, vond in Washington D.C. de eerste nationale mars voor lesbische en homorechten plaats. Meer dan 100.000 mensen kwamen samen om gelijke rechten te eisen, waarmee het activisme uit de jaren zeventig een landelijke en structurele beweging werd.
De AIDS-epidemie
Na de opkomst van zichtbare LGBTQ+-activisten in de jaren zeventig kreeg de homorechtenbeweging in de jaren tachtig te maken met een van de zwaarste crises uit haar geschiedenis: de aidsepidemie.
In 1981 werd voor het eerst melding gemaakt van een mysterieuze ziekte die vooral onder homoseksuele mannen opdook. De ziekte, later bekend als aids, verspreidde zich snel en eiste duizenden levens. De eerste reactie van de overheid was er een van stilte en desinteresse. President Ronald Reagan noemde het woord aids pas in 1985, vier jaar na de eerste gevallen.
Aids werd in de media al snel bestempeld als de “gay plague”, en veel patiënten werden geconfronteerd met discriminatie, verlies van werk en weigering van medische zorg. Haatgroepen gebruikten de ziekte als een argument tegen homorechten, en sommige conservatieve politici noemden het een “goddelijke straf”.
De LGBTQ+-gemeenschap liet zich echter niet de mond snoeren. Activistische groepen zoals ACT UP (AIDS Coalition to Unleash Power) en de Gay Men’s Health Crisis eisten actie van de overheid en de farmaceutische industrie. Ze organiseerden protesten, bezetten kantoren van overheidsinstanties en zorgden ervoor dat aids niet langer genegeerd kon worden.
Lesbische vrouwen speelden een cruciale rol in de strijd tegen aids. Terwijl ziekenhuizen weigerden om aidspatiënten te behandelen en families zich vaak afkeerden van hun zieke zonen, waren het lesbiennes die zich vrijwillig inzetten als verzorgers. Ze werkten in ziekenhuizen, zetten hulplijnen op en hielpen met het opzetten van organisaties zoals het San Francisco General Hospital’s AIDS Ward 5B, een van de eerste afdelingen die aidspatiënten met respect behandelde. In veel steden hielpen lesbische vrouwen met de logistiek rond de zorg, regelden ze begrafenissen en zamelden ze geld in voor onderzoek en ondersteuning.
Andersom zetten homoseksuele mannen zich in voor vrouwen met aids, een groep die vaak werd genegeerd door de medische wereld. Veel vroege studies en campagnes richtten zich uitsluitend op homoseksuele mannen, waardoor vrouwen en andere risicogroepen buiten beeld bleven. Homoactivisten werkten samen met feministische groepen om te eisen dat ook vrouwen toegang kregen tot medicijnen en eerlijke zorg. Dit leidde uiteindelijk tot bredere erkenning van aids als een ziekte die iedereen kon treffen.
Langzaam begon de houding van de overheid te veranderen. In 1987 startte de Amerikaanse regering een nationale campagne om mensen voor te lichten over aids, en in 1990 werd de Ryan White CARE Act aangenomen, die financiering bood voor aids-onderzoek en zorg. Maar tegen die tijd waren al honderdduizenden mensen overleden, en de homorechtenbeweging had een generatie van activisten en leiders verloren.
Ondanks deze tragedie zorgde de crisis er ook voor dat de gemeenschap sterker werd. De strijd tegen aids bracht LGBTQ+-personen samen, vergrootte hun zichtbaarheid en maakte de roep om gelijke rechten nog urgenter. Lesbische vrouwen en homoseksuele mannen die elkaar historisch niet altijd hadden gesteund, werkten nu nauw samen. Dit zorgde voor blijvende onderlinge solidariteit binnen de LGBTQ+-beweging.
In de jaren tachtig was aids in vrijwel alle gevallen een doodvonnis. Medicatie was beperkt en duur, en veel mensen stierven binnen korte tijd na de diagnose. Maar in de vroege jaren negentig kwamen de eerste effectieve aidsremmers beschikbaar, zoals AZT (zidovudine). Deze medicijnen zorgden er voor dat sommige patiënten langer leefden en beter konden functioneren. In 1996 werd de eerste effectieve combinatietherapie (HAART) geïntroduceerd, waardoor aids langzaam veranderde van een dodelijke ziekte in een chronische aandoening.
In de vroege jaren negentig begon het activisme zich daarom weer te richten op bredere gelijke rechten, zoals bescherming tegen discriminatie en de strijd om openlijk in het leger te dienen.
DADT en DOMA
In 1992 beloofde Bill Clinton tijdens zijn presidentscampagne dat hij het verbod op homoseksuelen in het leger zou opheffen. Maar toen er onvoldoende politieke steun bleek te zijn voor een volledige afschaffing, introduceerde hij in 1993 het beleid Don’t Ask, Don’t Tell (DADT). Hiermee mochten homoseksuele mannen en vrouwen dienen in het leger, mits zij hun seksuele geaardheid verborgen hielden. Dit compromis werd echter al snel bekritiseerd, omdat het niet voorkwam dat duizenden militairen alsnog uit de dienst werden gezet zodra hun geaardheid bekend werd. In de jaren dat DADT van kracht was, werden meer dan 13.000 militairen ontslagen op grond van hun seksualiteit.
In datzelfde jaar werd in het District of Columbia een wet aangenomen die homo- en lesbische stellen toestond zich te registreren als domestic partners, waardoor ze enkele huwelijksrechten kregen. San Francisco had drie jaar eerder een soortgelijke verordening aangenomen, en Californië zou deze rechten in 1999 uitbreiden tot de hele staat.
In 1993 leek er ook vooruitgang te worden geboekt op het gebied van het homohuwelijk, toen de hoogste rechtbank van Hawaï oordeelde dat een verbod op het homohuwelijk in strijd was met de grondwet van de staat. Deze uitspraak werd echter met tegenstand ontvangen, en in 1998 stemden de inwoners van Hawaï alsnog voor een amendement dat het huwelijk definieerde als een verbintenis tussen een man en een vrouw, waardoor het homohuwelijk alsnog werd verboden.
De federale overheid nam ondertussen maatregelen om het homohuwelijk landelijk te blokkeren. In 1996 keurde het Congres de Defense of Marriage Act (DOMA) goed, een wet die bepaalde dat de federale overheid alleen huwelijken tussen een man en een vrouw zou erkennen. Dit betekende dat homostellen geen toegang kregen tot federale huwelijksvoordelen, zoals belastingvoordelen en sociale zekerheid. Daarnaast stelde DOMA staten vrij om homohuwelijken uit andere staten niet te erkennen. President Clinton ondertekende de wet, wat een grote tegenslag betekende voor de homorechtenbeweging. De strijd voor volledige huwelijksgelijkheid zou nog bijna twee decennia duren.
Hate Crimes en antisodomie
Er waren ook overwinningen in de strijd voor gelijke rechten. In 1994 werd een nieuwe anti-hate-crime wet aangenomen, waarmee rechters zwaardere straffen konden opleggen wanneer een misdrijf werd gepleegd op basis van de seksuele geaardheid van het slachtoffer. Dit was een belangrijke erkenning van het geweld waarmee de LGBTQ+-gemeenschap werd geconfronteerd, maar het weerhield daders er niet van om dergelijke misdaden te plegen.
Een van de meest schrijnende voorbeelden hiervan was de moord op Matthew Shepard in 1998. De 21-jarige student werd in Wyoming door twee mannen met een pistool geslagen, gemarteld en vastgebonden aan een hek, waar hij werd achtergelaten om te sterven. Zijn moord werd wereldwijd bekend als een symbool van het extreme geweld tegen homoseksuelen. Shepard overleed zes dagen later aan zijn verwondingen. De brute aanval leidde tot een hernieuwde roep om strengere wetgeving tegen haatmisdrijven, maar het zou nog meer dan tien jaar duren voordat die op nationaal niveau werd doorgevoerd.
Naast de toenemende erkenning van hate crimes, werd er ook juridisch vooruitgang geboekt op het gebied van seksuele rechten. In 2003 oordeelde het Amerikaanse Hooggerechtshof in de zaak Lawrence v. Texas dat de anti-sodomiewet van Texas ongrondwettelijk was. Met deze uitspraak werd decriminalisering van homoseksuele relaties in het hele land afgedwongen, waarmee een einde kwam aan de wetten die in veel staten nog steeds homoseksuele activiteit strafbaar stelden. De uitspraak werd gezien als een keerpunt in de juridische strijd voor LGBTQ+-gelijkheid en legde de basis voor latere rechtszaken over homorechten.
Het Amerikaanse homohuwelijk
Terwijl Nederland op 1 april 2001 als eerste land ter wereld het burgerlijk huwelijk openstelde voor stellen van hetzelfde geslacht, bleef het in de Verenigde Staten stil op het huwelijksfront. De Defense of Marriage Act (DOMA) verhinderde dat de federale overheid huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht erkende en stond staten toe om deze huwelijken uit andere staten te negeren. Dit hield het homohuwelijk jarenlang in een ijzeren greep.
Een doorbraak kwam in 2003, toen het Hooggerechtshof van Massachusetts oordeelde dat het verbod op het homohuwelijk in strijd was met de grondwet van de staat. Hierdoor werd Massachusetts in 2004 de eerste Amerikaanse staat waar homostellen konden trouwen. Op 17 mei 2004 werd het eerste legale homohuwelijk voltrokken, gevolgd door nog zevenenzeventig andere paren op dezelfde dag. Dit betekende een belangrijke stap vooruit, maar op federaal niveau bleef het homohuwelijk nog steeds niet erkend.
Een van de meest invloedrijke zaken die DOMA uiteindelijk zou ondermijnen, begon in 2007. Edith Windsor en Thea Spyer, een lesbisch stel, trouwden in Ontario, Canada. De staat New York erkende hun huwelijk, maar de federale overheid niet. Toen Spyer in 2009 overleed, kreeg Windsor een hoge erfbelasting opgelegd, omdat ze volgens de federale wet niet als overlevende echtgenote werd beschouwd. In 2010 spande Windsor een rechtszaak aan tegen de Amerikaanse regering in United States v. Windsor, met als argument dat DOMA haar ongelijk behandelde. In 2011 kondigde procureur-generaal Eric Holder aan dat de regering-Obama DOMA niet langer zou verdedigen.
In 2012 oordeelde het 2e Amerikaanse Circuit Court of Appeals dat DOMA de gelijkheid onder de grondwet schond. Het Hooggerechtshof nam de zaak in behandeling en oordeelde in 2013 in het voordeel van Windsor. Dit betekende dat de federale overheid voortaan homohuwelijken erkende in staten waar deze legaal waren, waardoor echtparen dezelfde rechten en voordelen kregen als heteroseksuele stellen.
Maar in veel staten bleef het homohuwelijk verboden. De definitieve juridische doorbraak kwam met de zaak Obergefell v. Hodges. Jim Obergefell, de eiser, vocht de wetten aan die het homohuwelijk verboden, omdat hij niet in staat was om als echtgenoot vermeld te worden op de overlijdensakte van zijn overleden partner. De zaak belandde bij het Hooggerechtshof, dat zich boog over de vraag of het verbod op het homohuwelijk in strijd was met het veertiende amendement, dat gelijke bescherming en eerlijke rechtsbedeling garandeert.
Op 26 juni 2015 velde het Hooggerechtshof zijn historische uitspraak. Met een krappe meerderheid van 5-4 werd bepaald dat het recht op het huwelijk ook voor koppels van hetzelfde geslacht geldt in alle 50 staten. Rechter Anthony Kennedy schreef in de meerderheidsoordeel:
“Geen enkele verbintenis is diepgaander dan het huwelijk, want het belichaamt de hoogste idealen van liefde, trouw, toewijding, opoffering en familie. Bij het vormen van een echtelijke verbintenis worden twee mensen iets groters dan ooit tevoren. Zoals sommige van de indieners van de verzoekschriften in deze gevallen aantonen, belichaamt het huwelijk een liefde die zelfs na de dood nog kan voortduren. Het zou onbegrijpelijk zijn als deze mannen en vrouwen zouden zeggen dat ze het idee van het huwelijk niet respecteren. Hun pleidooi is dat ze het wel respecteren, dat ze het zo diepgaand respecteren dat ze het voor zichzelf in vervulling proberen te laten gaan. Hun hoop is niet veroordeeld te worden om in eenzaamheid te leven, buitengesloten van een van de oudste instellingen van de beschaving. Ze vragen om gelijke waardigheid in de ogen van de wet. De grondwet geeft hen dat recht.”
Obama opent de deuren naar een discriminatievrije toekomst
In 2009 zette president Barack Obama een belangrijke stap in de strijd tegen haatmisdrijven door de Matthew Shepard and James Byrd Jr. Hate Crimes Prevention Act te ondertekenen. Deze wet breidde de bestaande wetgeving uit door misdrijven op basis van seksuele geaardheid, genderidentiteit en handicap als federale hate crimes te erkennen. De wet was vernoemd naar Matthew Shepard, de jonge student die in 1998 werd gemarteld en vermoord vanwege zijn homoseksualiteit, en James Byrd Jr., een zwarte man die in hetzelfde jaar het slachtoffer werd van een racistische lynchpartij.
In 2011 kwam Obama zijn verkiezingsbelofte na en trok hij Don’t Ask, Don’t Tell (DADT) in. Sinds de invoering van deze wet in 1993 waren meer dan 12.000 militairen ontslagen omdat ze openlijk homoseksueel waren of hun geaardheid niet verborgen hielden. Op 20 september 2011 werd DADT officieel ingetrokken, waardoor homoseksuele en biseksuele mannen en vrouwen openlijk konden dienen in het leger zonder angst voor ontslag.
De strijd voor volledige huwelijksgelijkheid bereikte in 2013 een nieuwe mijlpaal toen het Hooggerechtshof oordeelde dat Sectie 3 van de Defense of Marriage Act (DOMA) ongrondwettig was. Dit betekende dat de federale overheid homohuwelijken niet langer kon weigeren te erkennen en dat echtparen van hetzelfde geslacht toegang kregen tot federale voordelen zoals sociale zekerheid en belastingvoordelen.
Ook maatschappelijke instellingen begonnen hun beleid aan te passen. Een dag na de historische uitspraak van het Hooggerechtshof in 2015, die het homohuwelijk in de hele VS legaliseerde, hief de Boy Scouts of America hun verbod op openlijk homoseksuele leiders en werknemers op. In 2017 volgde de organisatie met een verdere aanpassing door ook transgender jongens toe te laten als leden. De Girl Scouts van de VS waren al jaren inclusiever en hadden in 2011 hun eerste transgender lid verwelkomd.
Niet alleen op civiel niveau, maar ook binnen het leger werden LGBTQ+-rechten verder uitgebreid. In 2016 schafte het Amerikaanse leger zijn verbod op transgender personen op. Dit gebeurde een maand nadat Eric Fanning werd aangesteld als secretaris van het leger, waarmee hij de eerste openlijk homoseksuele secretaris van een Amerikaanse militaire tak werd. Deze ontwikkelingen gaven transgender militairen voor het eerst in de geschiedenis de mogelijkheid om openlijk te dienen zonder te vrezen voor ontslag.
Tegenwind tijdens Trump
Hoewel het Hooggerechtshof in 2020 bepaalde dat discriminatie van homoseksuele en transgender werknemers in strijd was met de Civil Rights Act, volgden kort daarna een reeks wetgevende en politieke maatregelen die LGBTQ+-rechten inperkten.
Tijdens de regering-Trump werden federale beschermingen voor transgender personen grotendeels teruggedraaid. In 2019 werd het verbod op transgender personen in het leger opnieuw ingevoerd, wat velen uitsloot van militaire dienst. Daarnaast voerden staten als Texas en Florida wetten in die LGBTQ+-rechten beperkten. Scholen mochten niet langer spreken over seksuele geaardheid en genderidentiteit, en transgender jongeren werd de toegang tot medische zorg ontzegd.
Na het aantreden van Joe Biden in 2021 werden sommige van deze beperkingen teruggedraaid. Transgender personen mochten opnieuw dienen in het leger en federale instanties kregen de opdracht om LGBTQ+-rechten te beschermen. In 2022 nam het Congres de Respect for Marriage Act aan, waarmee het homohuwelijk op federaal niveau werd beschermd. De wet kwam als reactie op het Hooggerechtshof, dat kort daarvoor het landelijke recht op abortus had afgeschaft. Rechter Clarence Thomas suggereerde in die uitspraak dat eerdere uitspraken over het homohuwelijk en andere LGBTQ+-rechten mogelijk opnieuw bekeken moesten worden.
Ondanks deze federale bescherming bleef de tegenstand groeien. Christelijke belangengroepen en conservatieve politici kregen steeds meer invloed. In 2023 oordeelde het Hooggerechtshof in de zaak 303 Creative v. Elenis dat bedrijven creatieve diensten mochten weigeren aan LGBTQ+-klanten als ze vonden dat dit tegen hun religieuze overtuigingen inging. Dit opende de deur voor verdere juridische en wetgevende beperkingen op LGBTQ+-rechten.
Project 2025
De druk op LGBTQ+-rechten versnelde in 2025 na de herverkiezing van Donald Trump. Kort na zijn inauguratie tekende hij een executive order waarin werd vastgelegd dat de federale overheid alleen nog de geslachten ‘man’ en ‘vrouw’ erkende op basis van geboorte. Dit leidde tot de intrekking van eerdere richtlijnen over genderidentiteit en de verwijdering van informatie over transgender rechten van federale websites. Ook werden transgender gevangenen overgeplaatst naar gevangenissen die overeenkwamen met hun geboortegeslacht, wat leidde tot juridische procedures wegens schending van hun rechten.
Ondertussen stemde het Hooggerechtshof ermee in om een zaak uit Colorado te behandelen waarin het verbod op conversietherapie werd aangevochten. Christelijke belangengroepen stelden dat het verbod hun recht op vrijheid van meningsuiting schond. Conservatieve rechters gaven aan deze argumenten serieus te nemen, wat een mogelijke ommekeer betekende in de bescherming van LGBTQ+-personen.
Tegelijkertijd introduceerden conservatieve organisaties onder leiding van de Heritage Foundation ‘Project 2025’, een beleidsplan dat gericht was op het terugdraaien van LGBTQ+-rechten. Het plan stelde voor om de definitie van geslacht strikt te beperken tot biologische kenmerken bij geboorte en federale erkenning van transgender en niet-binaire personen volledig te schrappen. In sommige staten werden zelfs wetten aangenomen die gendertransitie voor minderjarigen en in sommige gevallen ook voor volwassenen verboden.
De positie van LGBTQ+-personen in de Verenigde Staten verslechterde aanzienlijk in 2025. Terwijl staten als Californië en Minnesota hun bescherming van LGBTQ+-rechten uitbreidden, namen andere staten strengere wetten aan die transgender zorg, onderwijs en publieke voorzieningen beperkten. De toekomst van LGBTQ+-rechten in de VS blijft daardoor onzeker en sterk afhankelijk van politieke ontwikkelingen.
Tenslotte
De homorechtenbeweging in de Verenigde Staten heeft in de afgelopen eeuw indrukwekkende vooruitgang geboekt, maar de strijd voor gelijkheid is nog lang niet gestreden. Van de eerste activistische groepen in de jaren twintig tot de legalisering van het homohuwelijk in 2015, van de Stonewall-rellen tot de intrekking van Don’t Ask, Don’t Tell, elke overwinning heeft bijgedragen aan de zichtbaarheid en rechten van LGBTQ+-personen.
Toch heeft de geschiedenis laten zien dat vooruitgang niet vanzelfsprekend is. De recente politieke ontwikkelingen, met name onder conservatieve regeringen, hebben laten zien hoe snel rechten kunnen worden teruggedraaid. Vooral transgender personen zijn het doelwit geworden van wetgeving die hun zorg, erkenning en veiligheid beperkt.
Hoewel federale bescherming zoals de Respect for Marriage Act een belangrijke mijlpaal was, blijft de situatie per staat sterk verschillen. In progressieve staten worden LGBTQ+-rechten verder uitgebreid, terwijl conservatieve staten juist nieuwe beperkingen invoeren. De invloed van het Hooggerechtshof en conservatieve beleidsplannen zoals Project 2025 maken de toekomst onzeker.
Wat vaststaat, is dat de homorechtenbeweging zich blijft aanpassen en vechten. Waar tegenstand groeit, groeit ook het activisme. Net zoals de opstand in Stonewall een nieuw tijdperk van activisme inluidde, zal ook de huidige tegenwind onvermijdelijk leiden tot nieuwe vormen van verzet. De strijd voor gelijke rechten in de VS is niet voorbij. Maar hij is wel opnieuw in een beslissende fase beland.
Waarom word je steeds verliefd op hetzelfde type?
Lees het artikel Lovemaps: de verborgen blauwdruk van onze liefde.